Om eerst het botanische gedeelte af te doen, zoo werden van den bindjai-boom proeven opgezonden naar het Departement van Landbouw en werd de boom aldaar met volle zekerheid gedetermineerd als Mangifera caesiaJack.

De Javaansche naam is volgens genoemd Departement „Kemang". Enkele Javaansche fuseliers alhier (te Poeroek Tjahoe) vertelden mij, dat de Bindjai de Javaansche Ingas was, doch dat is een vergissing geweest, want zoowel de botanische determinatie als de intoxicatiesymptomen, die met de, door v. d. Upwich beschrevene, volstrekt niet in alle punten overeenkomen, toonden deze vergissing aan. Ook beweerden de Dajaks direct, toen zij het woord Ingas hoorden, dat dat zeker hun Angas was, doch dat dit een ander soort boom was. (Zie de bevestiging hiervan bij v. d. Upwich 1. c.: Daj. Angas = Gluta Renghas L.) Op de nadere botanische beschrijving van den BiNDjAi-boom komt het hier minder aan. Vermeld zij alleen, dat hij tot de Manggasoorten behoort en dat de vruchten, ondanks hun afschuwelijken geur, in enkele streken van Java gegeten worden en dat het sap van den boom als zeer scherp en ontsteking-veroorzakend bekend staat. Dit sap ziet er eerst melkachtig uit, wordt bij aanraking met de lucht onmiddellijk bruin gekleurd, teerachtig en droogt tot een soort hars in.

Van den BiNDjAi-boom stond (de boom is als „gemeingefahrlich" thans gekapt) alhier te Poeroek Tjahoe een groot exemplaar in een boschje, dat zich vóór de inlandsche school bevindt. De schoolkinderen spelen in de uitspanning in dat boschje en komen dan natuurlijk met de boomen in aanraking. De BiNDjAi-boom was vroeger door een omgebonden reep goed gesignaleerd; de lap is echter sedert kort door weersinvloeden verdwenen en niet vernieuwd. Dat de gevaarlijke eigenschappen van den boom bij de volwassen bevolking wel degelijk bekend waren, blijkt ook daaruit, dat meer speciaal de Maleiers nu en dan bij den boom gingen „minta ampon", wat hier zeker moet betee-