vlakkig beschouwd, is hier een belangrijke verbetering door het nastine veroorzaakt, doch in werkelijkheid is dat niet het geval. Er zijn nog leprabacillen in het neusslijm en in het serum uit het rechter oor en op den bai van den rechter kleinen teen heeft zich een malum perforans ontwikkeld. Bovendien • ken ik deze patiente reeds van af 1904. In dien tijd heeft zij meermalen een dergelijke acute exacerbatie gehad, die telkens weer teruggegaan is. De eerste maal kreeg zij die juist, terwijl ik haar met groote doses chaulinoograolie behandelde. Ik had het toen bij haar verkorven, zij wendde zich tot een Indische dame en die acute verschijnselen verdwenen net als nu. Maar na iedere acute eruptie was de toestand weer iets erger dan daarvoor, en ik ben ervan overtuigd, dat wat eerst de Indische dame heeft bereikt en wat nu het nastine heeft bewerkt, bij een volgende gelegenheid door ieder ander nieuw middel zal worden gedaan. Het is voornamelijk bij dergelijke gevallen, dat de nieuwe middelen hun reputatie veroveren, om die later even hard weer te verliezen.
Juffrouw D., oud 35 jaren, heb ik eigenlijk meer uit medelijden met nastine B, (53 inj. van 8 Juni 1909 tot heden) behandeld, dan dat ik haar daarvoor zoo geschikt vond. De enorme reclame voor dat middel gemaakt, is natuurlijk ook tot leeken doorgedrongen en heeft gemaakt, dat de ongelukkige slachtoffers al hun hoop op een behandeling daarmede gezet hebben. Zij is toch reeds 18 jaar ziek, vertoont talrijke litteekens over het geheele lichaam, een ingevallen neus en belangrijke stoornissen van de sensibiliteit. Voor zoo ver na te gaan, waren bij haar geen actieve processen meer aanwezig. In het slijm uit den neus vond ik geene leprabacillen. De patiënt is over de behandeling zeer voldaan. De gewrichten zijn naar hare meening veel leniger geworden; op enkele vingerstompjes zijn kleine nagels gegroeid en, wat haar het meest verheugt, de menses, die ongeveer 5