zenuwlepra daaruit ontwikkelt. Vermoedelijk heeft deze patiënt in het begin dergelijke veranderingen op de huid vertoond.

Omtrent den derden patiënt kan ik korter zijn. De Heer G., 37 jaren oud, gehuwd, vader van 6 kinderen, een 7de op komst, heeft ongeveer 5 jaren geleden de eerste verschijnselen vertoond. Hij lijdt aan lepra maculo-anaesthetica met bijna dezelfde verschijnselen en dezelfde lokalisatie als No. 2. Vlekken, sensibiliteitsstoornissen en spieratrophieën, alle aan de linker hand en arm. Een groote vlek op linker schouder en een kleinere in de rechter zij.

De voornaamste veranderingen, welke zijn opgetreden gedurende de behandeling van 4 Mei 1908 tot op heden en waarbij gebruikt zijn 49 ccM. nastine B, en 48 ccM. nastine B2 zijn, dat de vroeger bruinroode, iets geïnfiltreerde vlekken lichter en vlak zijn geworden; op enkele is de pijnzin iets verbeterd. Daarentegen is een geringe contractuur van den 4den en 5den vinger van de linkerhand opgetreden met hyperextensie in het gewricht tusschen middelhand en grondphalanx en flexie in de beide andere gewrichten. Geen leprabacillen in het neusslijm. Patiënt, die in tegenstelling met den vorigen, nooit pijnen heeft gehad, is zoo tevreden over het verdwijnen van zijn vlekken, dat hij de behandeling wil voortzetten. Hoewel bij hem zeker eenige verbetering is opgetreden, is dat niet meer dan men ook zonder behandeling tot stand kan zien komen.

H., 28 jaar, gehuwd, is in 1906 ziek geworden met witte vlekken aan den hals en op de billen, voorafgegaan door koortsen. Daarbij pijnen in den linker voet en een zwaar gevoel in beide beenen. Toen ik hem in Nov. 1907 het eerst zag, had hij op het gezicht en den rug geïnfiltreerde vlekken met sensibiliteitsstoornissen, verdikking van den l.n. ulnaris en klierzwelling in de liezen. De behandeling begon 4 Mei 1908, toen de vlekken reeds bezig waren