Ook door mij werden enkele gevallen behandeld, waaromtrent ik U het volgende kan inededeelen:
Mej. K., 30 jaren, heeft voor ongeveer 12 jaren de eerste verschijnselen van lepra vertoond. Zij leek mij om verschillende redenen bijzonder geschikt voor een proef met het nastine. In de eerste plaats was het proces, zoolang ik haar kende en dat is reeds meer dan 10 jaren, steeds lanzaatn progressief en vertoonde noch onder behandeling met 01. gynocardiae, noch spontaan eenige neiging tot verbetering. Trad die dus hier op, dan was er alle reden om die toe te schrijven aan de aangewende therapie. Bovendien was haar algemeene toestand, niettegenstaande den langen duur van het lijden, uitstekend. De voedingstoestand zeer goed, geen afwijkingen aan de inwendige organen. Zij leefde onder vrij gunstige omstandigheden en kwam veel in de open lucht. Hier moest dus een specifiek middel werkzaam kunnen wezen. Zij kreeg van 4 Mei 1908 tot 8 Februari 1909 39 injecties van nastine B, en van 13 April 1909 tot 17 Januari 1910 36 van nastine B2. Nooit heb ik eenige reactieverschijnselen bij haar waargenomen, evenmin als bij de andere patienten. Bij den aanvang der behandeling vertoonde zij een beginnende facies leonina, verdikking der oorlellen, afwezigheid van wenkbrauwen, vlakke lepromen op de extremiteiten en geen sensibiiiteitsstoornissen. Talrijke bacillen in het neusslijm en in het serum der oorknobbels. De verschijnselen bleven echter steeds toenemen. De facies leonina werd sterker. Op de huid verschenen zoo talrijke cutane lepromen, dat thans van het hoofd tot de voeten geen plekje meer vrij is. Daarbij trad een donkere pigmentatie van het grootste deel der huid op, die doet denken aan de morphaea nigra der oude schrijvers, de handen zijn opgezet en deegachtig op het aanvoelen. Tijdens de behandeling ontstonden kleine ulcera op de beenen, die weer zijn genezen. De zenuwen zijn evenmin als vroeger verdikt. Tastzin opgeheven op de