dan hebben wij m. i. niet het recht van een specifiek middel te spreken.

IJnna zegt dan ook ter zelfder plaatse zeer terecht: „lm allgemeinen ist es für ein wirklich spezifisch sein sollendes Mittel bedenklich, wenn es überhaupt Falie gibt, die nicht darauf reagieren."

Bovendien zij er nog op gewezen, dat in het begin van nieuwe therapie, bijna alleen de gunstige gevallen worden gepubliceerd.

De eerste door D. nog met levende cultuurmassa ingespoten patiënt leed aan tubereuse lepra in het eruptiestadium, met koorts, die wekenlang geduurd had en een slechten algemeenen toestand. Nu is het volstrekt geen uitzondering maar veeleer regel, dat dergelijke lijders spontaan verbeteren.

De koorts verdwijnt, de lepreuse verschijnselen gaan terug en de algemeene toestand wordt weer goed. Wel is het opvallend, dat deze gunstige wending zoo kort na de injecties optrad; de mogelijkheid van een toevallige coïncidentie is daarbij niet buitengesloten. Tot mijn spijt heb ik nergens kunnen vinden hoe het verder verloop is geweest bijv. of er spoedig recidieven zijn gekomen en, wat van zeer veel belang zou zijn te weten, of c. q. deze en de volgende ook zoo spoedig en zoo gunstig op het nastine hebben gereageerd.

In zijn laatste mededeeling ') bespreekt D. 111 gevallen, die hij in Britsch Guyana gedurende 3'/2 maand heeft behandeld en wel in het begin met eenmaal 's weeks een injectie van 1 ccM nastine B, en na 5 a 6 weken nastine B2. Hij is toen opgehouden, omdat een soort gewend raken aan het middel optreedt, waardoor het dan minder weikzaam wordt en het wenschelijk is een pauze in de behandeling te maken. Geen enkel geval verergerde, wat in zoo korten tijd het geval ook niet behoeft te zijn. Van de tubereuse vormen verbeterden 73 of 90 %, dat ) Monatshefte für Praktische Dermatologie, 1 Dez. 1909 No. 11.