Hoewel Deycke-Pascha zegt, dat hij het nastine „nach wie vor für den Immunkörper halt" is dus van de oorspronkelijk aangenomen verklaring van de specifieke werking van het nastine niet veel meer overgebleven. Ook de verwantschap met den leprabacil is door Deycke-Pascha ten slotte geheel losgelaten. In de Monatshefte für Praktische Dermatologie van 1909 No. 11 zegt hij daaromtrent: „Ich stehe nicht an zu erklaren, dass verwandtschaftliche Beziehungen zwischen dein genuinen Leprabacillus und der Streptothrix leproïdes weder zu beweisen noch auch wahrschein 1 ich sind."

Wij moeten dus aannemen, dat het nastine een product is, dat met den leprabacil niets te maken heeft, doch een bij toeval gevonden stof, die volgens Deycke een specifieke werking op de leprabacillen uitoefent. In het begin zag hij hiermede ook hevige reacties, zoowel in het lepreuse weefsel als wat den algemeenen toestand betreft, optreden; later, toen hij de hoeveelheid nastine in verhouding tot het benzoylchloride verminderde, bleven deze uit.

Het nastineB is een oplossing van 1 dl. nastine op 40 dln. benzoylchloride en wordt als zoodanig niet gebruikt, doch verdund met ol. oliv.

Door de firma Kalle en Co. te Biebrich worden hiervan de volgende praeparaten in den handel gebracht:

De voor de meeste gevallen aanbevolen oplossing is het nastineB,, waarvan 1 ccM. 0,5 mgrm. nastine bevat. Hiervan wordt eenmaal 's weeks 1 ccM. subcutaan ingespoten. Men kan echter gaan tot eenmaal in de 5 dagen, ja tot eenmaal per dag.

Het nastineB2 bevat 2 mgrm. zuiver nastine per ccM. en wordt ook eenmaal 's weeks of vaker aangewend, vooral in hardnekkige torpide gevallen. Omdat het nastineB, bij zenuwlepra en vooral bij oogaandoeningen nogal eens aanleiding gaf tot het optreden van gevaarlijke lokale verschijnselen, is nog een derde praeparaat gemaakt het nastineB0> dat slechts 0,2 mgrm. per ccM. inhoudt. In alle gevallen