dat iemand hier iets in kan zien. Achterommetjespelen heeft nooit bij mij voorgestaan; daar kent Gersen mij veel te goed voor.
Wanneer Kadinem werkelijk gehandeld heeft, zooals beschreven, waarom mij daarover niet gesproken, terwijl we te Paree of Kediri dikwijls aangenaam samen waren. Zoo'n vrouw zou ik minstens voor ontslag voorgedragen hebben, ook al was het mijn leerling geweest.
Dat zij in de jaren, die ze bij mij in opleiding was niet heeft leeren credeeren en Gersen haar dat in een minimum van tijd wel leert, is te dwaas om verder op in te gaan. Uit de rapporten blijkt niet, dat de manueele extracties in den aanvang meer waren dan later.
Omtrent het mishandelen der barende vrouw schijnt verschil van inzicht te bestaan. Gersen zegt, dat in de rapporten wel wordt gesproken van abnormale en verzuimde verlossingen, maar nergens van mishandelen. En wanneer we dan de rapporten van Paree zien, waarin vermeld wordt—zooals dat trouwens over geheel Java is — dat men de vrouw dagen laat liggen, verbonden aan het afgestorven, maar nog niet afgenavelde kind (vide Nos. 294; 297; 299; 301 etc.), dan schijnt Gersen dat geen mishandeling te vinden, terwijl ik dat meer dan beestachtig vind. Of wanneer het hoofdje reeds gedurende een dag geboren is (No. 307 en 324) en men de vrouw kalm laat liggen zonder te helpen, dan mag die vrouw gerugsteund worden door alle familieleden, maar de folteringen, die zoo'n inensch ondergaat, moeten m. i. allerverschrikkelijkst wezen. Of wanneer we op de 43 abnormale gevallen van Kadinem, eens inversio uteri en viermaal prolaps geconstateerd vinden, en we van de omstanders hooren, hoe met zoo'n arm schepsel gemanipuleerd geworden is, dan mag men het mishandelen niet gezien hebben, maar moet toch erkennen, dat er mishandeld geworden is. Natuurlijk ziet men het nagenoeg nooit, want zoodra de doekoens hooren, dat de dokter komt, poetsen