Hoornvlieszweren na Pokken,

door

Dr. C. H. A. WESTHOFF.

De omstandigheid, dat hier te Bandoeng eene kleine pokkenepidemie heerschte, deed mij kennis maken met eene aandoening der oogen, welke, nu epidemieën in beschaafde landen, dank zij de onsterfelijke ontdekking van Jenner tot de zeldzaamheden behooren, wel een korte beschrijving waard is, omdat in de nieuwste handboeken over oogheelkunde er nauwelijks gewag van gemaakt wordt, wellicht om reden de schrijvers evenmin als vele geneesheeren ooit poklijders gezien hebben.

De meening, dat gedurende het tijdperk der volle ontwikkeling van de pokpuisten het oog zelf wordt aangetast, is onjuist. De huid der oogleden zit weliswaar soms vol met pokpuisten, die na genezing vaak misstanden veroorzaken der oogharen tengevolge der litteekenvorming, hetbindvlies der oogleden blijft echter in den regel vrij. Wel ontwikkelen zich soms kleine phlyctenen op het bindvlies van den oogappel, die in hoogst zeldzame gevallen aan den rand van het hoornvlies zittend, zich op het hoornvlies uitbreiden en oppervlakkige zweren veroorzaken.

De oorzaak der veelvuldige blindheid door pokken, ongeveer 35 °/0 der blinden vóór de toepassing der koepokinenting, nu in Nederland slechts 1 °/o bedragend, is echter gelegen in het optreden van hoornvlieszweren in het herstellingstijdperk, hetzij dat de pokpuisten reeds opgedroogd of de korsten reeds afgevallen zijn.

Van deze zweren nu was ik in de gelegenheid in korten