R. hem het zelf gegeven had. Deze laatste gaf dit den eigenaar terug.

Het jaar 1908 bracht hij voor de laatste helft bijna geheel in het hospitaal door, van 23 Juli-31 Juli op Malang, na evacuatie te Soerabaia, alwaar hij op 12 December voor de commissie verscheen. Al dien tijd was hij voor oorziekte behandeld. De commissie gaf hem dienst doen koel klimaat wegens 54, maar teekende aan, dat R. behebt was met doorboring van het trommelvlies.

28 December werd hij weder in het hospitaal opgenomen met venerische ziekte.

Genezen uit het hospitaal, werd hij overgeplaatst naar Magelang, alwaar hij op 4 Februari 1909 aankwam. 20 April d.a.v. werd hij uit de klas ontslagen. Den 7den Mei 1909 werd hij gestraft met 8 dagen politie-kamer wegens rustverstoring, in die mate, dat hij in arrest moest gesteld worden. Hij weet daar niets van te vertellen, en van af dit tijdstip verkeert hij in een toestand, waaraan hij zich niets herinnert. Hij verbleef van 9 Mei tot 19 Mei in het hospitaal wegens keelpijn. Kort daarop werd hij gestraft (9 Juni) met 4 dagen cachot; zonder kwartiermuts en in zeer onzindelijken staat beschonken binnengekomen. Opvallend is, dat hij, die zich alles goed herinnert, van dit feit absoluut niets weet. Uit het cachot ontslagen, werd hij direct naar het hospitaal gezonden en opgenomen in de blokzaal. Daar was hij geheel gedesoriënteerd, zag menschen op hem afkomen, die hem uitscholden, was erg angstig en zag telkens zijn moeder. Hij klaagde daarbij over sterke hoofdpijn, wist van tijd noch plaats iets af, had werkvolk, was echter niet wild, maar suf en in zich zelf gekeerd, soms tot huilen toe. Geruimen tijd sprak hij niet en antwoordde op alle vragen van den geneesheer: „ik heeft niets te reclameeren". Daar aan zijn verstand getwijfeld werd, kwam hij voor de geneeskundige commissie, die in hare zitting van den 28sten Juli 1909 besliste, om