medegedeeld, eerst ± '/15 agarkultuur gebruikte, doch later deze hoeveelheid verdubbelde, dus toen ± '/7 kuituur per persoon inspoot, en hiermede volgens zijne publicatie uitstekende resultaten verkreeg, was het ook mijn voornemen om deze quantiteit vaccin aan te wenden. Toen het dan ook was gebleken, dat op '/s kuituur niet veel sterker werd gereageerd dan op '/10, heb ik voor de verder uitgevoerde entingen steeds '/7 kuituur per injectie gebruikt.

Als vaccin bezigde ik eene 24 uur oude agarkultuur van cholera-bacillen, die zoo gelijkmatig mogelijk in zooveel physiologische keukenzoutoplossing werd geëmulgeerd, dat in 1 cM3 vloeistof de gewenschte quantiteit bacillen aanwezig waren. De emulsie werd gedurende 1 uur op 60° C. verhit. Nadat met 1 cM-! vloeistof kultures waren aangelegd, om mij van de steriliteit te overtuigen, werd vervolgens zooveel carbol toegevoegd, dat eene '/2 % carboloplossing ontstond.

Volwassen personen werd 1 c.c. van het vaccin ingespoten, kinderen van 2—5 jaar '/2 c.c. en kinderen van 5—15 jaar 3/4 c.c.

Als injectieplaats gebruikte ik eerst den linkerarm, later de huid van den buik, en ten slotte den rug ongeveer naast de punt van het linker schouderblad.

Vóórdat de 5 eerste entingen werden verricht, werd van ieder der zich hiervoor leenende personen door venenpunctie bloed afgenomen, ten einde de bactericide titer van het serum te bepalen. Deze titer bedroeg voor het serum van Dr. v. G. ± 0,1 en was voor de anderen lager dan 0,5, m.a.w. terwijl 0,1 c.c. van het serum van Dr. v. G. in staat was om, tegelijk met 1 oogje cholera-bacillen, intraperitoneaal bij eene cavia ingespoten, binnen een uur complete bacteriolyse te veroorzaken en dit dier voor den dood te behoeden, was 0,5 c.c. serum der andere personen (Dr. B, Dr. v. H., Mas A. en mij zelf) niet in staat eene dergelijke werking uit te oefenen.