De beide eerstgenoemde onderzoekers erkennen, dat de omstandigheden, waaronder de proeven zijn genomen, geen normale genoemd kunnen worden; toch willen zij het ontbreken van ieder spoor van ongevoeligheid bij hun proefdieren verklaren uit de overweging, dat de cholera-bacillen in het darmkanaal geheel onttrokken zouden zijn aan de werking van de lichaamssappen, met name van de bactericide eigenschappen van het bloed. Niettegenstaande de sterke bacteriolytische werking van het bloed zouden de bacillen zich in het darmkanaal van geïmmuniseerde dieren gemakkelijk kunnen ontwikkelen, daar zij zich als het ware in een, van het overige lichaam afgescheiden, buis zouden bevinden.
Deze bewering mag echter niet uit het resultaat der genoemde proeven worden afgeleid. Dit is duidelijk, wanneer men bedenkt, wat bij deze experimenten is geschied. De proefdieren worden daarbij ingespoten met eene groote hoeveelheid tinct. opii, nl. 1 Gram per 300 Gr. lichaamsgewicht, d. i. eene dosis, die voor een mensch berekend, zou beteekenen eene gift van 200 Gram. Dat eene dergelijke opiumdosis eene immunisatie kan opheffen, spreekt vanzelf. Metchnikoff heeft aangetoond, dat opiumpraeparaten door verlamming van de bewegelijkheid der leucocyten in staat zijn dieren, die tegen eene infectie zijn geïmmuniseerd, voor deze infectie weder vatbaar te maken.
Eene proef, door mij zelf genomen, toont dit ook duidelijk aan voor cholera-infecties bij cavia's, nu niet voor besmetting van uit het darmkanaal, maar voor den gewonen gebruikelijken intraperitonealen infectiemodus dezer dieren.
Van vier cavia's, die tevoren waren geïmmuniseerd en het bewijs hadden geleverd werkelijk immuun te zijn, werden er 2 subcutaan met tinct. opii ingespoten. Daarna werden deze 4 beesten, tegelijk met een contröledier, intraperitoneaal geïnfecteerd met eene zeker doodelijke hoeveelheid cholera-bacillen. Terwijl de 2, niet met tinct.