controle scheen wij zeer noodig. Besloten werd een ander konijn te immuniseeren met CB8, om de werking van dat serum dan na te gaan op de andere stammen. (Zie later Tabel VII).

Wij merken over Tabel V nog op, dat X, waarvan ook reeds op pag 579 werd gesproken, geen invloed van het serum ondervond.

De acht verschillende niet-dysenteriestammen, die als controle werden nagegaan, bleken alle volkomen negatief.

Intusschen was hetzelfde konijn achtereenvolgens nog geinjiceerd met 'ƒ2 °°gje intraperitoneaal, '/2 en 1 oogje intraveneus levende agarcultuur van DWz en werd 10 dagen daarna weder bloed uit een oorvene genomen.

Met dit serum, dat sterker verwacht mocht worden, werden opnieuw de stammen onderzocht. De uitkomsten (Tabel VI) konden tevens bij vergelijking een goede controle

leveren op Tabel V.

De stammen werden, voor het gemak bij de vergelijking, in dezelfde volgorde geplaatst als in Tabel V.

Wij zien de serumverdunning, waarbij DWz nog duidelijk wordt geagglutineerd, geklommen van 1000 tot 2000. De negen stammen, die zich in Tabel V aansloten aan DWz, doen dat ook hier. Wel worden hier X! en X5 bij 1 op 3000, de hoogste verdunning, waarbij op DWz nog invloed merk-baar was, in het geheel niet meer geagglutineerd, terwijl die stammen in Tabel V bij de overeenkomende verdunning (1500) dat nog wel iets werden en omgekeerd worden X2 en DE nu bij 1 op 3000 nog iets geagglutineerd, terwijl zij bij 1 op 1500 in Tabel V geheel negatief waren. Maar, zooals toen reeds gezegd, kunnen en mogen deze kleine verschillen even goed toegeschreven worden aan niet te vermijden fouten bij de uitvoering als aan stamverschillen. Hetzelfde geldt voor de verschillen bij de verdunning 1 op 2000, uitgedrukt door de teekens + en +.

Opmerkenswaard is het echter, dat ook nu N4, Na, DW en