iets beïnvloed. Patiënte was binnengekomen 30 October, het bloed was genomen op 5 November.

De latere bloedproef, na 10 dagen genomen, agglutineerde de drie stammen bij 1: 60 volkomen, bij 1: 100 nog zeer duidelijk.

Bij deze drie sera werd de tweede agglutinatieproef op CB8 verricht, toen de sera ruim vier maanden oud waren, en zooals wij zagen, had het serum ook toen nog zijn agglutinatievermogen volkomen behouden.

Ten slotte Tirtowirono, die 29 October binnenkwam, op 1 November CB8 bij 1: 20 absoluut niet agglutineerde en wiens bloed, 15 dagen later genomen, een niet twijfelachtig resultaat gaf met DE en DWz. Op CB8 werd dat serum toen ter tijd niet beproefd en toen ik bij het verzamelen en uitwerken der gegevens ook deze controle nog wenschte te doen, bleek, dat dit serum, als zoovele andere, niet bewaard was, om in de behoefte aan schoone, kleine buisjes te kunnen voorzien. Uit de overeenstemming tusschen CB8, DE en DWZ in de andere gevallen mogen wij echter gerust besluiten, dat ook in dit geval het tweede serum CB8 geagglutineerd zou hebben.

Hieruit zien wij, dat ook bij dysenterie de ziekte eenigen tijd moet hebben bestaan, wil de agglutinatieproef voldoende waarde hebben. Lentz ') geeft op, dat wij zeven dagen moeten wachten. Bij Kromowidjojo werd de eerste maal geagglutineerd zeven dagen na binnenkomst. Toen was zij dus minstens zeven dagen ziek. Toch was het resultaat nog gering en werd dat later duidelijk beter. Daarentegen zag ik bij andere patiënten in korter tijd voldoende agglutininen ontstaan.

Het komt wij voor, dat wij in het algemeen een termijn van ongeveer een week wel als voldoende mogen aannemen;

O. Lentz in Kolle u. Wassermann. Handb. d. Pathog. Mikroorg. II pg. 320.