ting (gestrafte, wiens straftijd verstreken was). Daar gaat patiënt nog voortdurend achteruit, laat de ontlasting, waarin wel slijm, doch geen bloed is, loopen. Excitus 14 Februari.

Een patiënt dus, die tijdens de dysenterie-endemie met duidelijk klinische verschijnselen binnenkomt; waarbij, nadat de ziekte ongeveer een week bestaan had, een bijna negatieve agglutinatieproef verricht werd; die verder nog wel frequente ontlasting houdt, met telkens slijm, doch waarbij het echt dysenterische karakter toch verloren gaat en die ruim twee maanden na het begin der ziekte sterft onder verschijnselen van algemeene uitputting.

Moeten wij nu de negatieve Widalsche reactie toeschrijven aan het zich niet vormen van tegenstoffen door onvoldoende verweerkracht van den patiënt? Hiertegen pleit in dit geval, dat 's mans toestand van 1-14 December duidelijk verbeterde en later toch ook de dysenterie niet meer zoo op den voorgrond trad, doch zich weer het beeld van een chronische enteritis vertoonde.

Een agglutinatieproef met later genomen serum zou meer zekerheid hebben kunnen geven. Waar echter de reactie nog negatief was, toen de dysenterie reeds een week bestond, en op het oogenblik, dat klinisch reeds verbetering scheen in te treden, een verbetering, die later slechts schijnbaar bleek, meen ik toch het negatieve resultaat op rekening te mogen schrijven van 's mans onvermogen tot vorming van antistoffen. En dan zou een negatief agglutinatieresultaat in slepend verloopende gevallen ons voor de prognose belangrijke aanwijzingen kunnen geven?

Een derde Tabel geeft den uitslag van de werking van» een viertal patiëntensera op de stammen DWZ, X,, M,, en N6.

De resultaten, in deze Tabel neergelegd, stemmen weer goed overeen met die van Tabel 1 en II. Ook deze stammen worden ongeveer even veel of even weinig geïnfluenceerd door een zelfde serum. De sera zijn na respect.