dat het bloed bij infaust voorloopende gevallen geen agglutinatie-eigenschappen krijgt, en wel beschouwd, kan dit geen verwondering wekken. Bij dergelijke patienten toch is de verweerkracht, m.a.w. het vermogen om antistoffen te vormen, uit den aard der zaak gering. Bij een anderen patiënt, niet in deze Tabel voorkomende, die 11 November binnenkwam en den 12er. reeds overleed, was de agglutinatie volkomen negatief, zelfs bij 1 op 20, zoowel op CB8 als op DE.

Constant is het verschijnsel echter niet, zooals blijkt uit het bloed van Partodikromo (Z. I). Tot een verdunning van 1 op 100 was bij de vier stammen de agglutinatie niet dubieus. Den 30en October opgenomen in het hospitaal, overleed hij den 8en November, dus was het verloop niet minder acuut dan bij Bodjing. Nu kan het zijn, dat patiënt reeds langer ziek was buiten, een mogelijkheid, die ook bij Bodjing bestaan heeft. Doch de pijnen en de zeer frequente ontlasting zullen den man wel niet lang buiten het hospitaal gehouden hebben.

Op Samin (Zaal 1), die alleen in een verdunning van 1 op 20 eenigen invloed uitoefende op DE en DWz kom ik later, tegelijk met Kromowidjojo (vrouwenzaal) en eenige anderen terug.

Mevr. Z (vrouwenzaal), wier bloed ook een zeer zwakke reactie gaf, was geen ernstige patiente, en zou, als geïsoleerd geval in behandeling komend, wellicht niet als lijdende aan bacillaire dysenterie beschouwd zijn. Patiënte kwam den len November binnen met klachten over pijn in de lendenstreek en de mededeeling, dat zij slijm en bloed bij de ontlasting had. De temperatuur was verhoogd (377). Den 2en November had zij 5 maal ontlasting gehad met veel slijm en weinig bloed. Spermalucht. Na een laxans had zij nog zesmaal ontlasting met weinig slijm en bloed.

De temperatuur was normaal geworden. Den 6en November was er voor het laatst nog slijm te constateeren. Den gen November verliet patiënte genezen het hospitaal.