door eenzelfde organisme, meer overeenkomst zullen toonen in de gevormde antistoffen dan geïsoleerde gevallen.

En dit mogen wij te eer aannemen bij de bacillaire dysenterie, waar het organisme gebleken is in verscheidene variëteiten te kunnen bestaan, zóó, dat Grijns, in analogie met de coligroep, reeds wilde spreken van een dysenterie-groep.

Al bleken de verschillen in agglutinabiliteit gering, toch zien wij bij nauwkeuriger beschouwing, dat CB8 in meerdere gevallen bij de andere stammen achterbleef (Kromowidjojo, Isaac, Kertowidjojo, Soeparinten, Spruijt, Mintardjo, noerjosemito). Hierop komen wij later nog terug.

Verscheidene malen was remming in de lagere verdunningen waar te nemen.

Ten slotte een woord over Bodjing, die aan zijne ziekte overleed, doch slechts een zeer zwakke reactie vertoonde.

Uit de ziektegeschiedenis (collega's Kloppenburg en v. d. Lee) blijkt het volgende:

29 October in het hospitaal opgenomen, 15 maal dunne ontlasting met slijm en bloed. Temp: febriel (hoogste 386)

30 October 40 X ontlasting met slijm en veel bloed.

3 November Frequentie der defaecaties niet aan te geven.

4 „ Geen amoeben gevonden (Dr. Salm).

10 „ Laat ontlasting loopen. Pols klein. Patiënt

koud.

11 „ Excitus.

De temperatuur was verhoogd gebleven tot acht November. De sectie werd verricht door Dr. A. Salm en liet geen twijfel aan de klinisch ook duidelijke diagnose.

Wij zien hier dus bij een patiënt, die aan bacillaire dysenterie overlijdt, een zeer twijfelachtige, bijna negatieve Widalsche reactie. Volgens Shiga ') is het een gewoon verschijnsel,

') Shiga. Deutsche Medic. Wochenschrift. 1901 no. 43 — 45 gecit. naar O. Lentz in Kolle u. Wassermann Handb. d. Pathog. Org. Bd. II.

37