alleen, hoe atypisch zij ook zij, typhus uit te sluiten.

Zweeten. Gaan wij thans over tot de bespreking der verdere symptomen, dan kan als eerste bijzonderheid worden medegedeeld het veelvuldig voorkomen van profuus zweeten. Bij niet minder dan negen gevallen werd dit genoteerd. Het sterke transpirium werd volstrekt niet alleen bij dalende temperatuur gezien; meermalen vonden wij bij de morgenvisite, als de temperatuur betrekkelijk laag en de koorts opkomende was, de patiënten sterk zweetend. Prognostische beteekenis schijnt dit symptoom niet te hebben, ten minste van deze 9 lijders is er slechts één overleden.

Pols. De betrekkelijke langzaamheid van den pols werd zeer dikwijls aangetroffen. Ik vind haar in 16 gevallen uitdrukkelijk aangeteekend. Bij andere patiënten was de pols aanvankelijk eerst rarus, maar werd hij later onder ongunstige omstandigheden, zooals b. v. darmbloeding, frequent en klein. Natuurlijk werd van tijd tot tijd ook dicrotisme geconstateerd ; cijfers kan ik dienaangaande echter niet geven.

Ademhalingsorganen. Hiervan valt alleen te vermelden, dat bronchitis, hoewel zeer algemeen voorkomend, niet constant was. Ik heb een paar gevallen gezien, die zeer nauwkeurig zijn waargenomen en waarbij gedurende het geheele verloop zelfs niet de geringste aanduiding van bronchitis werd geobserveerd.

Pneumonie werd tweemaal gezien; beide gevallen herstelden.

Defaecatie. Wij komen thans tot een zeer belangrijk punt, nl. de defaecatie. Ook hierbij was geen sprake van een vasten regel. Het volgende staatje geeft hiervan een overzicht. Het omvat alle gevallen, die lang genoeg zijn waargenomen en waaromtrent voldoende aanteekeningen bestaan. Met eventueele darmbloeding is hierbij echter geen rekening gehouden, aangezien die later afzonderlijk wordt besproken.