mijn: „Cholera- en Creoline-therapie" '). de volgende regels van professor Dr. G. van Overbeek de Meijer over: „In de tweede helft van 1892 heb ik echter met mijn trouwen medewerker, den arts J. A. Vrijheid, ruimschoots de gelegenheid gehad cholera-bacillen af te zonderen uit de dejectiën van cholera-zieken, welke stoffen ons ter vaststelling der diagnose waren toegezonden, en hebben wij daarvan gebruik gemaakt om het vermogen van de, het sterkst aanbevolene, ontsmettingsmiddelen op deze zeer virulente 2) bacillen te beproeven. Het is ons toen gebleken, dat de aanvankelijk toereikend bevonden hoeveelheden van bijna al deze middelen niet in staat waren onze versch gekweekte cholera-bacillen snel 3) te dooden, dat wil zeggen: na verloop van slechts éene minuut na de vermenging.

Zoo bijv. moest de verhouding van het verdunde zoutzuur der Nederlandsche Pharmacopaea 6:1000 zijn. Zoutzuur in die verhouding werkte betrekkelijk veel sneller dan citroenzuur in de verhouding van 8:1000. Ik meen echter hier aangaande dit punt niet in nadere beschouwingen te moeten treden. Alleen dit zij nog gezegd, dat creoline beter dan alle door ons beproefde middelen aan het doel heeft beantwoord". 4)

Wat dunkt u, collega? Zoudt u, na overweging van deze, in 't laboratorium der Utrechtsche akademie vastgestelde feiten, uw ontkenning van eenig aandeel der creoline in 't dood en der cholera-bacillen in den darminhoud uwer patiënten nog durven volhouden? Zij 't dan ook niet binnen éen minuut, maar misschien eerst geruimen tijd, nadat de creoline die gevaarlijke microben bedwelmd, verlamd, volkomen verzwakt en machteloos heeft gemaakt.

') A. Bisschop, Semarang, 1894, bl. 63 en 64.

3) Ik onderschrap.

s) Dit woord werd door professor v. O. d. M. gecursiveerd.

*) Deze woorden heb ik weder onderstreept.