anderen na mij, en die ik naar hun schriftelijke mededeelingen of uit hun imprimata in de mijne overgenomen heb en waarvan ik hier enkele zal laten volgen, omdat ik weet, dat vele collega's mijn gedrukten volstrekt niet kennen.

't Spijt mij nog altijd, dat mijn aanbod van September a. p., om de waarde mijner creoline-therapie persoonlijk te Batavia tegenover een officieele medische commissie te verdedigen, niet aangenomen is geworden. Alles wat buiten zulk een commissie omgaat — zooals mijn ruim 21 jarige arbeid — wordt verwaarloosd en vergeten, en bij de nu zonder mijn tegenwoordigheid in 't militaire hospitaal genomen officieele proef werd het oordeel over de waarde van mijn therapie eenvoudig overgelaten aan een enkel misschien zeer kundig, maar op dat gebied blijkbaar nog onervaren jong arts, die mijn arbeid niet of althans niet behoorlijk kende, en waarbij aan 't errare humanum est niet of nauwlijks gedacht schijnt.

Ik zwijg van de mogelijkheid, dat zoo iemand reeds a priori tegen die creoline ingenomen, of door ouderen of superieuren, die „daarvoor niet veel voelden", opgezet geweest kan zijn, of dat hij, als andere collega's in 1893, die m ij n patiënten er tegen waarschuwden „omdat het toch niets geven zou", of omdat het „een vergift was, dat carbolzuur bevatte" enz.

Maar die jonge autoriteit, die officieele beoordeelaar, heeft nu eenmaal beslist, dat die onder 't gebruik van creoline genezen cholera-lijders n i e t d o o r de creoline genezen zijn, en dat dus de creoline „geen specificum tegen cholera is".

En de eerste dagbladen van Indië hebben dat vonnis overgenomen zonder 't te weerleggen, natuurlijk! Dat blijft aan mij overgelaten. En een enkel blad van veel minderen rang, maar dat zoo gaarne alles aanpakt wat mij of mijn arbeid in een kwaad licht kan stelten, zal in den officieeien verslaggever, die hem zulk een wapen in de hand geeft,