waren behandeld. Dat is iets meer dan 96 procent. Maar daarover later meer.
.Dat ik de primeur van een zoo belangrijk feit aan een klein binnenlandsch dagblad gegund had, werd mij toen aangerekend als een fout. En toch, in een plaats als Jogjakarta, waar een ander klein dagblad al sedert jaren geen week voorbij laat gaan zonder mij te hekelen en dus ook wantrouwen in mijn creoline-therapie tracht te wekken en daardoor een ander plaatselijk geneesheer poogt te steunen, die om andere redenen, maar gelukkig nog zonder succes, mijn geneeswijze in diskrediet heeft willen brengen, was 'tn.m.m. eenvoudig mijn plicht om elk eerlijk middel te gebruiken, dat dienen kon om twijfelende leeken te bemoedigen en gerust te stellen.
Had ik geweten, dat ik dit niet had mogen doen, dan ..., maar 't zij zoo; ik heb 't gedaan omdat het geschrift niet als „geheim" of „vertrouwelijk" gekenmerkt was en de geleidebrief daarover evenmin een woord repte. En ik vernam 'teerst eenige dagen later, toen 't Bataviaasch Nieuwsblad de aandacht er op gevestigd had en mij medegedeeld werd, dat eerst als 't zesmaandelijksch verslag verschenen zou zijn, de dagbladen er over zouden mogen handelen, omdat men dat dan niet meer zou kunnen beletten.
En dat verslag is nu verschenen in de 2de aflevering van 't50ste deel van 't Geneeskundig Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië, dat ik juist één dag vóór mijn vertrek naar Semarang, ter bijwoning van de inwijding van 't zoo volkomen naar de eischen van onzen tijd ingerichte Juliana Ziekenhuis, ontving.
't Stemt in bizonderheden niet geheel met het geschreven verslag overeen, maar wèl in de conclusie, dat het genezen van bijna alle cholera-lijders, die creoline gebruikt hebben, niets voor de waarde van dit geneesmiddel zou bewijzen, en wel, omdat al die lijders genezen — of, juister, niet gestorven — zouden zijn, dewijl de virulentie