de geheele instelling een geïmproviseerde en liet personeel ervan ongeoefend was. Het kwam herhaaldelijk voor, dat choleralijders in dos-a-dos vervoerd werden, die dan, zonder eenigen ontsmettingsmaatregel, weer de straat op gingen.

Met choleralijken werd nu en dan noodeloos omgesold. De lijders, die in de kampong aan de ziekte stierven, werden altijd of meestal begraven, zonder dat van de daarvoor bestemde transportmiddelen gebruik gemaakt werd. Ik zou kunnen voortgaan met feiten te noemen tot staving van mijn boven uitgesproken meening, die wat pessimistisch klinkt. Maar het voorafgaande moge voldoende zijn.

V. Slotbeschouwingen.

De vraag dient onder de oogen gezien:

Hoe komt het, dat de bestrijding dezer epidemie van overheidswege schipbreuk leed? Tot beantwoording van deze vraag wil ik het volgende memoreeren.

Zoolang de epidemie te Batavia heerschte, kwamen steeds door gevallen voor in de strafinrichtingen op Glodok en in het Stadsverband. In die inrichtingen was een vrij talrijk Europeesch personeel werkzaam. Er werd gedesinfecteerd; er werd water gekookt; van cholera verdachten werden zoo snel mogelijk uit hun omgeving verwijderd, er werd naar reinheid gestreefd. Kortom, we deden, wat we bedenken en uitvoeren konden. En toch waren er telkens weer gevallen. In den beginne bijna dagelijks, later zoo nu en dan en daarbij konden we meermalen de opmerking maken, dat na een tijd van rust zich op eens meerdere gevallen tegelijk of kort na elkander voordeden. Het was in den lateren tijd der epidemie, of zich zoo nu en dan een bron van infectie voordeed, waaraan zich dan verschillende

individuen tegelijk besmetten.

Ondanks veel zorg en moeite mocht het dus in deze inrichtingen niet gelukken de besmetting te keeren. De