Voorts werd op de reizen van den dokter-djawa naar de mijnen in elke kampong zoogenaamde „vliegende polikliniek" gehouden.
Koba. De bevolkingssterkte bedroeg hier (uitgezonderd de mijnwerkers) Europeanen 22, Inlanders 4270, Vrije Chineezen en Vreemde Oosterlingen 950.
De algemeene gezondheidstoestand was vrij gunstig.
Malaria kwam als altijd veelvuldig voor; hoogst zelden werden echter pernicieuse vormen geconstateerd.
Beri-beri eischte nog al slachtoffers.
Scabies en andere huidaandoeningen en vooral zweren kwamen nogal eens voor.
Pokken werden in het verslagjaar niet geconstateerd.
In het ziekengesticht werden gemiddeld 59 lijders per dag verpleegd, hoofdzakelijk zieke mijnwerkers, ettelijke afgekeurde mijnwerkers en slechts weinig vrije lieden (onvermogende Chineezen). De enkele Inlanders, die verpleegd werden, waren uitsluitend gestraften en zieke prostituees. De Bangkanees-Inlander, hoe onvermogend en ziek ook, wenscht blijkbaar niet gaarne samen met en naast Chineezen verpleegd te worden. Het lijkt verslaggever toe, dat het verstrekken van varkensvleesch in het ziekenhuis den Moslim-Inlander van eventueele opname in het hospitaal doet afzien.
In het hospitaal werden totaal verpleegd 1018 lijders, waarvan 52 overleden en 70 geëvacueerd zijn.
Voor malaria zijn behandeld 551 zieken, waarvan 6 overleden; voor beri-beri 150, waarvan 36 overleden en 70 werden geëvacueerd; voor dysenterie 47, waarvan 10 overleden; voor beenzweren 110 personen.
Toboali. De bevolkingssterkte bedraagt in het district Toboali met Lepar te zamen: Europeanen 19, Maleiers 11069, Arabieren 21 en Chineezen 2879, waarvan 1719 mijnwerkers.
De regenval bedroeg 2647 m.M. in 173 regendagen.
De gezondheidstoestand der bevolking was minder gunstig.