vatting, koorts en buikziekte was de sterfte onder de kleine kinderen niet gering.
Telok Betoeng. Bevolkingssterkte: Europeanen 65, Inlanders 2339, Cliineezen 802, andere Vreemde Oosterlingen 87.
De hoeveelheid gevallen regen bedroeg 2434 m.M. in 208 regendagen.
De eigenlijke Oostmoesson bleef beperkt tot enkele weken in Juni en Juli; een volkomen droge tijd komt hier zelden voor.
De algetneene gezondheidstoestand was minder gunstig.
Malaria maakte vooral in de maanden Augustus, September en October talrijke slachtoffers. In laatstgenoemde maand begonnen de regens beter door te komen en dadelijk was dit merkbaar aan het verminderde aantal zieken.
In de maanden Maart en April kwamen vrij veel gevallen van dysenterie onder de bevolking in behandeling.
In November kwamen ter hoofdplaats en in de Ommelanden enkele gevallen voor van acute buikziekte met doodelijken afloop binnen 2 X 24 uur.
Op de polikliniek werd geneeskundige hulp verleend aan 1864 personen tegen 1376 in 1907.
Van hen leden aan malaria: 10 Europeanen en 341 Inlanders; 76 hadden een min of meer belangrijke miltvergrooting en hierbij zijn milten waargenomen, die den geheelen buik vulden.
Met huidziekten werden behandeld 11 Europeanen en 790 Inlanders.
Wegens oogziekten meldden zich 5 Europeanen en 156 Inlanders; trachoom en blennorrhoische conjunctivitis werden zelden waargenomen.
Voor oorziekten (otitis externa of media) werd hulp gevraagd door 52 personen.
Aan ziekten der spijsverteringsorganen leden 2 Europeanen en 157 Inlanders (hieronder begrepen 30 gevallen van dysenterie, en 38 tandextracties).
Voorts werden ter polikliniek behandeld met: