zooals door Dr. van Buuren is aangegeven, op onoverkomelijke bezwaren moet stuiten.
Zeker, het is geen kunst zulks voor te schrijven, maar even zeker is het, dat de middelen ontbreken om de naleving van zulke bepalingen te controleeren. Bovendien zal zulk een maatregel, even goed als het verbod van doekoenspraktijk in het algemeen, aanleiding geven tot „bovenmatig veel ontduikingen, onoverkomelijk veel politiebemoeienis en rechtsgedingen, valsche aantijgingen, afzetterijen, meineed, veroordeelingen en beroeringen" (vide protest).
Ik moet voorts aannemen, dat het den heeren Professor Nijhoff en Dr. van de Poll, die de brochure zoo gunstig in de medische vakbladen hebben beoordeeld, ontgaan is, dat Dr. van Buuren een brevet van bevoegdheid wil doen uitreiken aan inlandsche vrouwen, die hoegenaamd geen vakopleiding hebben genoten, waardoor niet anders dan „een toestand van een door den Staat gesanctionneerde kwakzalverij" zou worden gecreëerd; anders zouden ongetwijfeld die geleerden daartegen ernstig hebben geprotesteerd.
Daar het aantal gediplomeerde vroedvrouwen niet voldoende is om het stelsel van Van Buuren overal op Java in te voeren, wil de schrijver beginnen met alle beschikbare Inlandsche vroedvrouwen in één of meerdere residenties te concentreeren.
De bezwaren tegen een dergelijke bevoorrechting der het eerst in aanmerking komende residenties zijn in het protest dei Commissie reeds medegedeeld, waaraan ik het volgende kan toevoegen.
Er waren op ultimo 1908 op Java 42 gesubsidieerde en 18 particuliere Inlandsche vroedvrouwen werkzaam; van deze zal, bij eene op bladzijde 56 van de brochure voorgestelde schifting, zeker 1/3 gedeelte afvallen, omdat zij door leeftijd en gebrek aan studie zóózeer zijn achteruitgegaan, dat geen herhalingscursus meer kan baten.
De gesubsidieerde vroedvrouwen mogen zonder hare