3 en 4 Juli kreeg hij het laatst prophylactisch 0.8 gr. bisulf. chinine.
8 Juli waren de groote bloedingen in tong en wangslijmvlies grootendeels verdwenen, de huidbloedingen verbleekten.
9 Juli waren bloedingen in slijmvliezen weg, behalve een kleine rest in de conjunct, bulbi; ook het bloed uit de brandblaren was geresorbeerd, enkele vlekjes in de, huid nog flauw zichtbaar, de meeste verdwenen.
10 Juli was het weer de dag van prophyl. chinine-verstrekking; ik besloot, om zekerheid te krijgen, hem nog één maal, nu slechts 0,4 bisulf. chinine te laten geven. Voormiddags 8 uur kreeg hij die dosis; 's namiddags 5 uur waren de bloedingen weer present; bijna alle juist op de plaatsen der vorige, in elk geval op overeenkomstige plaatsen.
De twee groote bloedingen rechts in het wangslijmvlies waren er, zelfs iets grooter dan te voren; evenzoo die in de tong. Eén ter grootte van een stuiver bevond zich links in het wangslijmvlies; ook een grootere dan te voren in het slijmvlies van den mondbodem. In de reeds indrogende brandblaren was weer een bloedige inhoud opgetreden.
Weer geen bloed in urine noch in de faeces zichtbaar. Ook nu weer was het algemeen welzijn niet gestoord, geen scarlatineus erytheem aanwezig, geen jeuk.
12 Juli zag ik patiënt het laatst; de bloedingen begonnen toen reeds af te nemen. Zoowel het optreden der bloedingen, als het verdwijnen daarvan komt dus vrij juist met het intreden der chinine-werking en den duur daarvan overeen; 9 Juli waren de bloedingen, verwekt door de doses van 3 en 4 Juli, in het mondslijmvlies geheel, in de huid en conjunctiva bijna geheel verdwenen.
Alleen met het oog op de geringe anaemie vreezende, dat deze daardoor kon toenemen en bloedingen in de serosae of haemoglobinurie kon optreden, was mijn raad hem in het vervolg geen chinine meer prophylactisch te verstrekken.
Het was hem onbekend of hij vroeger, na de chinine, die