zonderlijke landen te noemen, daar het een in de tropische streken zoo algemeen voorkomende muskiet is. Waar ik dus in mijn artikel in het Nederlandsch Tijdschrift van geneeskunde over Framboesia tropica (zie. Ned. tijdschr. v. geneesk. 1906 2e helft no. 13) de stegomyia fasciata vermeldde als de op Ternate 't meest voorkomende muskiet, meende ik daarmee in aansluiting van het door Giles vermelde, niets bijzonders te vertellen.

Naast de S.- calopus nam ik te Ternate in groot aantal de S. scutellaris waar, die op sommige tijden nog lastiger en nog in grooter aantal dan de S. calopus voorkwam. Beide soorten trof ik op mijn reizen in de Molukken herhaaldelijk aan boord van het gouvernements-stoomschip „de Zeemeeuw" en op de booten van de K. P. M., dikwijls in groot aantal, aan.

De door van Loghem vermelde muskiet, die op de S. calopus gelijkt, schijnt mij de S. scutellaris te zijn, die een breede mediane zilveren streep heeft, in plaats van de lusteekening en overigens veel op de S. calopus gelijkt.

Verder meen ik te moeten opmerken, dat Giles lengteen kleur van de thorax van S. calopus eenigszins anders opgeeft als van Loghem. Van Loghem noemt een lengte van 3—5 mM. Giles geeft aan, dat er dwergexemplaren zijn van 2 mM., terwijl zelfs bij exemplaren op dezelfde plaats uitgebroeid, de lengte zeer verschillend kan zijn. Dit kon ik te Ternate eveneens bevestigen; meestal is de lengte een middelmatige, maar er kunnen daarnaast ook enkele dwergexemplaren voorkomen. Hetzelfde geldt voor de kleur. Giles spreekt van „velvety black with reddish reflactions to a golden brown in some specimens", van Loghem noemt de kleur donkerbruin.

Giles wijst er eveneens op, hoe die kleur, zelfs voor exemplaren op dezelfde plaats uitgebroeid, zeer verschillend kan zijn. Reeds sedert 1902 heeft de S. calopus mijn aandacht getrokken, niet zoo zeer om de gele koorts (een