dat zij, hoewel zeldzaam, in het periphere bloed voorkomen en wel steeds in de cellichamen polynucleaire of groote mononucleaire leucocyten. Hoe dit ook moge zijn, zeker is, dat iedereen het hierover eens is, dat het vinden der parasieten in het periphere bloed van te veel toevalligheden afhankelijk schijnt te zijn, om ook maar in het minst waarde voor de praktijk te hebben.
Het is dan ook niet ten onrechte, dat men getracht heeft de lichaampjes daar te vinden, waar zij het meest voorkomen, nl. in de milt en wel door punctie's van dit orgaan. Deze methode geeft, hoewel geen absoluut zekeren waarborg, toch een oneindig veel grootere kans voor een positief resultaat dan het periphere bloedonderzoek. De oorzaak der mogelijkheid, dat men zelfs bij milt-punctie's niets vindt, is nl. hierin gelegen, dat alleen dan de parasieten gevonden worden, wanneer men een stukje miltweefsel weet te mobiliseeren. Zoo leest men hierover in Mense's handboek der Tropenkrankheiten 3e Band, pag. 594:
„Man hat ferner beobachtet, dasz bei der Milzpunction wahrend des Lebens nur sehr wenig Parasiten gefunden werden, falls das Blut reichlich in die Spritze strömt, selbst wenn sie in der Milz massenhaft vorhanden sind. Nurwenn die Milzpulpe von der Nadelspitze oder durch die Saugkraft der Spritze gelockert wird und einige der Milzzellen mit fortgerissen werden, ist der Nachweis der Parasiten leicht".
In denzelfden geest laat Fülleborn zich hierover uit. De miltpunktie is evenwel, hoe weinig beteekenend in schijn, lang geen ongevaarlijk ingrijpen. Absoluut gecontra-indiceerd bij leucaemie, haemorrhagische diathese en acuut ontstane milt-tumor, kan zij buiten deze gevallen om wel degelijk aanleiding geven tot laetalen afloop door ruptuur der kapsel.
Zoo zag Osler een geval van inwendige verbloeding na milt-punctie: Fülleborn maakte in Madras hetzelfde mede (hoewel de patiënt in dit geval in zóóverre debet aan