wel in groote mononucleaire cellen, die waarschijnlijk van endothelialen oorsprong zijn.

Wanneer aan parasieten-bevattend bloed uit lever of milt citroenzuur wordt toegevoegd en dit mengsel bij lage temperatuur (17 — 22° C) bewaard wordt, dan ontwikkelen zich uit deze rust-vormen in korten tijd geeseldragende fiagellaten-vormen (Rogers). Deze, nog nimmer in het menschelijk lichaam waargenomen, vormen zijn langgerekt en bezitten eveneens twee kernen, waarvan de hoofdkern ongeveer in het midden van het lichaam ligt en de blepharoblast dicht bij het vooreinde. Uit de directe omgeving der blepharoblast ontspringt de geesel, waardoor het geheel voortbewogen wordt.

In het zoölogisch systeem neemt de Leishmania-donovani voorloopig nog eene afzonderlijke plaats in. Het kerndimorphisme der flagellaten-vormen doet veel aan trypanosomen denken. Toch onderscheiden ze zich hiervan door het gemis eener unduleerende membraan. Volgens Rogers staan ze zeer dicht bij de Herpetomonas. Laveran en Mesnil willen op grond van de ronde gedaante der rust-vormen deze tot de Babesiën rekenen. De rust-vormen der Leishmania-donovani gelijken ook zeer veel op de door Wright ontdekte parasieten der endemische builenziekte.

Juist hetaantoonen dezer Leishman-Donovan'sche lichaampjes is echter een groot bezwaar en wel om de eenvoudige reden, dat zij, ofschoon onder bepaalde omstandigheden in het periphere bloed voorkomende, hierin slechts zeer spaarzaam aanwezig zijn, zoodat het practische belang van deze methode geheel nihil is.

Volgens Rogers zouden de parasieten in vergevorderde gevallen in het periphere bloed dikwijls aantoonbaar zijn. Donovan beweert, dat ook in het begin der ziekte dit het geval is, tenminste bij hooge koorts (hij vond ze in"75°/o der gevallen), Rogers evenwel heeft deze mededeeling van Donovan niet kunnen bevestigen. Ook Leishman geeft aan,