chronische neuscatarrh, of door een crista of spina op het septum, dan wel door polypen of adenoïde woekeringen (deze laatste laten indirect hun invloed op het slijmvlies van den neus gelden), kan voortgeleid worden op den nervus infratrochlearis, waardoor voornl. de binnenooghoek geirriteerd wordt, en jeuk aan den carunkel ontstaat, of wel op den ntivus lacrymalis, waardoor de epiphora en de irritatie van de geheele conjunctiva een redelijke verklaring vinden.

Ook het ontstaan van hordeola aan de gelijke zijde, waar een ciista septi zich bevindt, kan m.i. hierdoor verklaard worden, dat door prikkeling van den nervus ethmoidalis door de crista jeuk ontstaat aan den ge 1 ijkzijdigen carunkel of binnenooghoek. Een gevolg hiervan is herhaaldelijk wrijven of krabben, waardoor allicht infectie door de vingers kan ontstaan.

Het is mij opgevallen, dat in den drogen tijd en in de kentering veel meer gevallen van rhinitis en nasogene conjunctivitis voorkomen dan in den regentijd. Dit hangt m.i. samen met de grootere hoeveelheid stof in den atmosfeer in den drogen tijd.

De roodheid der oogen in de boven aangehaalde gevallen zou ik nasogene irritatio conjunctivae willen noemen. Deze. onderscheide men wel van de roodheid bij conjunctivitis catarrh. chronica. Bij deze bestaat gewoonlijk slechts roodheid op de conjunctiva tarsi, terwijl uitbreiding op de conjunctiva bulbi bijna nooit plaats heeft; daarentegen treedt bij de nasogene irritatie bijna altijd ook roodheid van den bulbus, dikwijls slechts aan de nasale zijde daarvan, op. Bij deze nasogene irritatio kan de roodheid van het bindv'ies ontbreken en bestaan alleen de subjectieve symptomen nl. jeuk en branderig gevoel in het oog.

Bij conjunctivitis chronica is er secretie, die gewoonlijk de oogleden 's morgens op elkaar doet plakken. Bij de nasogene irritatio conjuctivae ontbreekt deze afscheiding of is in zoo'n geringe mate aanwezig, dat patiënt niet over verkleefd zijn der oogleden klaagt.