No. 16. De Heer L. heeft sinds eenige jaren last van een branderig en jeukerig gevoel in de oogen, gepaard met tranen, hetgeen vooral optreedt in het schelle licht. In begin Juli 1907 komt hij mij daarover raadplegen. Hij heeft geen bezwaren vati den neus.
Bij onderzoek van de oogen blijkt een opvallende roodheid van de conjunctiva tarsi, zoomede, doch in geringere mate, van de conjunctiva bulbi. De traankanalen zijn niet verstopt. Bij inspectie van den neus bestaat een duidelijke hypertrophie van liet slijmvlies, vooral van de onderste conchae. Daar de neusholte zeer ruim is, heeft pat. blijkbaar daaidoor geen last van verstoptheid in den neus.
De behandeling bestaat in eene cauterisatie van het verdikte en gezwollen slijmvlies van den neus, terwijl de oogen geen medicatie ondergaan. Na verloop van eenige weken wordt pat. niet meer geplaagd door een branderig en jeukerig gevoel in de oogen en is ook tevens de epiphora opgehouden.
Behalve deze aangehaalde gevallen heb ik, sinds mijn aandacht gevestigd is op een verband tusschen neus-en ooglijden, tal van andere waargenomen. Ik acht het niet noodig deze te vermelden, daar ieder dezer vrij wel overeenkomt met een der boven aangehaalde typen.
Hoe nu dit verband tusschen oog- en neuslijden te verklaren?
In de mij ter beschikking staande boeken vind ik geene bevredigende verklaring van deze irritatieverschijnselen van de oogen. Zarniko (zie zijn leerboek: Krankheiten der Nase und des Nasenrachens) is genegen om deze symptomen, meei in liet bizonder het tranen van de oogen, te verklaren door mechanische stoornissen. Volgens hem zou door sterke zwelling van de mucosa van de onderste concha de monding van den ductus naso-lacrymalis verstopt worden, waardoor de afvoer van de tranen naar den neus belemmerd zou zijn. Dit moge zoo zijn in de gevallen, waar men bij 't doorspuiten of sondeeren van de traanwegen moeilijkheid ondervindt.