eerst in eene cauterisatie van de conchae. Toen na eenigen tijd bleek, dat de crista een belemmering bleef voor de ademhaling door den neus en daar ik vermoedde, dat ook de epiphora, die van de cauterisatie nog niet verdwenen was, reflectorisch optrad door een prikkelingstoestand in den neus, besloot ik de crista te verwijderen.

Na eenige maanden zag ik patiënt terug en waren de verstoptheid, hoofdpijn, zoomede de reeds jaren lang bestaande en in Holland op verschillende wijzen reeds behandelde epiphora verdwenen.

IS'o. 9. Mej. v. H. komt in September 1907 bij mij onder behandeling wegens roodheid en jeuk op beide oogen, welke haar sinds meer dan een jaar zeer veel last veroorzaken. De tot nog toe gevolgde behandeling van de oogen vermocht de roodheid en jeuk van de oogen niet op te heffen.

Status praesens: De conjunctivae tarsi zijn beiderzijds hyperaemisch en succulent en is de geheele conjunctiva bnlbi op beide oogen zeer geïnjicieerd, zoodat het beeld den indruk maakt van een heftige conjunctivitis. Opvallend is echter de geringe afscheiding, welk symptoom juist bij de conj. catarrh. op den vóórgrond treedt. Er bestaat een geringe graad van hyperinetropie (H. 0,75 D). Overigens zijn aan de oogen geen afwijkingen te constateeren. Bij inspectie van den neus, waarover patiënt echter in't geheel niet klaagde, vertoont zich een opvallende hypertrophie van het slijmvlies van de onderste conchae.

De hypertrophische conchae werden gecauteriseerd en na verloop van eenige weken waren de irritatieverschijnselen van de oogen verdwenen.

No. 10. Victor M. komt in begin 1908 bij mij wegens klachten, die op adenoide woekeringen wijzen. Bij onderzoek blijkt, dat behalve deze ook nog een sterke irritatio conjunctivae tarsi et bnlbi bestaat. Patiënt klaagt alleen over jeuk aan de oogen, vooral aan de zijde der carunkels. Oogleden plakken 's morgens niet op elkaar, er bestaat geen afscheiding.