van Fuchs over oogheelkunde wordt over genoemden samenhang niet gesproken. Wel herinner ik mij, dat eenige jaren geleden Pref. Straub, naar ik meen in het Tijdschrift van geneeskunde, een geval gepubliceerd heeft, waarbij bleek, dat eene hardnekkige roodheid van de oogen, die voor eene plaatselijke behandeling niet wilde wijken, eerst genas na eene behandeling van den neus.
Naar aanleiding van eenige gevallen, door mij in de laatste jaren waargenomen, en waarbij dit verband m.i. duidelijk blijkt te bestaan, acht ik het niet ondienstig deze te vermelden.
Het eerste geval betreft mij zeiven. Sinds vele jaren leed ik aan een zeer hinderlijke en hardnekkige irritatio conjunctivae op beide oogen, zoowel aan die der oogleden als die van den bulbus. Aan den bulbus openbaarde deze zich voorn.I. in een sterke opzetting van de bloedvaten, die van den carunkel in horizontale richting naar de cornea verloopen. Hierbij ging dikwijls gepaard een heftige jeuk aan de binnenzijde van het oog; muco-purulente afscheiding, hetgeen men bij zoo'n rood oog zou verwachten, was niet aanwezig of zóó gering, dat bij 't ontwaken soms in de binnenooghoeken wat ingedroogd secreet te bespeuren viel. Schel zonlicht hinderde mij in hooge mate. Dikwijls heb ik mijne oogen laten onderzoeken. De diagnose luidde gewoonlijk: chronische conjunctivitis of irritatio conjunctivae of ook wel habitueele congestie van de conjunctivae, waartegen de therapie, zooals bekend is, niet veel vermag. De gebruikelijke behandelingswijze, bestaande in oogwasschingen en oogdruppels, verminderde de bezwaren eenigszins, doch opgeheven werden zij niet. Niet gecorrigeerde hypermetropie en latente dacryocystitis, die ook wel eens irritatio conjunctivae kunnen geven, konden in mijn geval uitgesloten worden.
Tijdens mijn laatste verblijf in Europa had ik, vooral in den zomer, veel last van deze irritatio conjunctivae, en wel voornl. op het rechter oog.