slotte had ik er toch 74 over, die regelmatig 7—9 maanden lang onder de chinine gehouden waren. Ze kregen op Dinsdag en Vrijdag telkens 0,8 bisulfas chinini; alleen in den tijd van de poeasa moest de toediening een week of vijf gestaakt worden. Het resultaat was, dat bij 7 de milt grooter werd, bij 17 stationnair bleef, bij 31 merkbaar en bij 19 veel kleiner werd. Met veel kleiner wordt bedoeld, dat de milt meer dan twee vingerbreedten slonk. Ik ben het daarom op grond van eigen ervaring met Terburgh eens, dat systematische chinine-toediening zelfs onder overigens ongunstige omstandigheden altijd nog wel een proef waard is. Bij de zeer groote milttumoren is de kans, om wat te bereiken, kleiner dan bij de matige en kleine. Een aldus volgehouden chininisatie acht ik echter onder de vrije bevolking van een stad als Batavia onuitvoerbaar.

We beschouwden tot dusverre de algemeene sterfte en de frequentie der milttumoren bij volwassenen als middel om veranderingen in de malaria-verhoudingen vast te stellen. Ik sprak nog niet over den malaria-index, als daartoe dienende, en met opzet niet. Een systematisch bloedonderzoek bij gezonde Inlandsche kinderen had hier vroeger nooit plaats gehad en ik zou dus elkon standaard tot vergelijking gemist hebben, zoo ik zulks nu gedaan had. Maar ik zag daar ook geen kans toe, malaria bestrijdende als bijbaantje. Voor een kleine omgeving is het wel te doen, maar voor een grootere stad wordt het een werk van langen adem. Daar de hevigheid der malaria over korten afstand sterk kan wisselen, moet men namelijk bijna kampong voor kampong onderzoeken. Het onderzoek der praeparaten eischt veel van iemands geduld en nauwgezetheid, daar in de meeste niets gevonden wordt.

Het bruikbaarste middel om de malaria-uitbreiding ergens te beoordeelen, komt mij nog voor het miltonderzoek bij kinderen.

Wanneer ik nu in een kampong ga en een aantal kinderen