bij 19%. Op Salembah kwamen belangrijke milttumoren niet voor, in Pendjaringan waren de meeste milten zeer groot; op Tangki hadden 33 °/0 een milt, die een vingerbreedte of minder onder den ribbeboog uitstak en bij 39°/o was de milttumor grooter.
De kampongs in de bovenstad (Kwitang, Ketapang, Lontar Satoe, Salembah) leverden, wat het aantal en de afmeting der milttumoren aangaat, wat gunstiger verhoudingen op dan de menigte der gestraften van overal her, die door het dwangarbeiderskwartier trok. Daarentegen was in de benedenstad (Pendjaringan, Roewa Malaka, Pedjagalan, Tangki) het aantal grootmiltigen veel grooter dan onder de gestraften. Tegen het einde van 1907 had de regeering dan ook reeds de som van ƒ 15000 beschikbaar gesteld, „om de koorts-ziekten te Batavia te beteugelen". Dit geschiedde naar aanleiding van een rapport van den Heer Kiewiet de Jonge en deze heeft zich met dat werk een week of zes bezig gehouden, om het daarna aan mij over te dragen.
Een jaar later, tegen het einde van 1908, begon het geld op te raken en van verschillende zijden werd mij toen gevraagd, of ik al kon merken, dat het beter werd met de malaria. Deze vraag was voor mij telkens even begrijpelijk als benauwend. Ik had te overleggen, waaraan men zal beoordeelen of de malaria in hevigheid of uitbreiding verandert. Men kan daartoe vooreerst raadplegen de algemeene sterfte. Dit is een grove, maar gemakkelijke maatstaf; grof, omdat ook alle doodsoorzaken, die niet zijn malaria, er invloed op uitoefenen; gemakkelijk, omdat ze geen afzonderlijk onderzoek noodig maakt.
Hier volgen de sterfte-cijfers van geheel Batavia, berekend per 1000 levenden, voor zoover ik ze te weten kon komen:
STAAT.