ze onder den ribbeboog uitstak. Zoo onderzocht ik in de' laatste maanden van het vorige jaar 1591 gestraften en vond bij 278 of 17.5 °/o een milttumor en in de eerste maanden van dit jaar 1385, van welke 244 of 17.6% bleken een palpabele milt te hebben. Milten, die één vingerbreedte of minder onder den ribbeboog uitstaken, werden alleen dan meegerekend, als de eigenaars ervan bleek of debiel uitzagen.
Deze lieden nu zijn voor een goed deel gestraften, wier preventieve hechtenis juist voorbij is en die hier komen tot nadere indeeling op verschillende strafplaatsen. Ze vormen zoo eenigszins een staalkaart van de geheele bevolking en de bovenstaande percentcijfers geven globaal een denkbeeld ervan, hoe omvangrijk een taak het zal zijn, die de regeering ter hand neemt, wanneer ze met ernst de malaria hier te lande wil gaan bestrijden. Grofweg geschat zou men moeten aannemen, dat een zesde deel der bevolking is malarialijder.
Ik hoor al de tegenwerping maken en ik weet wel, dat malaria en milttumor niet hetzelfde is; er zijn groote milten van anderen oorsprong dan malaria en er zijn malarialijders, die geen groote milt hebben. Maar voor een eerste benadering en voor het onderzoek van een groote menigte houd ik hier te lande het voelen naar de milt toch voor een bruikbaarder maatstaf dan het bloedonderzoek, al is ook het laatste tot controle van het eerste onmisbaar.
Hoe is het nu gesteld te Batavia? Daaromtrent kunnen ons inlichten de cijfers, vroeger verzameld door Kiewiet de Jonge. ')
Ik kan deze cijfers met enkele vermeerderen.
In de kampong Tangki onderzocht ik, met den dokterdjawa Si Laut, die mij bij dit malaria-werk steeds ter zijde stond, 46 volwassenen, in Pendjaringan 85, op Salembah 70. Onder dezen werd in percenten gevonden een milttumor in Tangki bij 72%, in Pendjaringan bij 90%, op Salembah
') Dit tijdschrift, deel 48 blz. 426.