noemen, welke in aanmerking moeten worden genomen, wilde men vergelijkbare cijfers van eenige waarde geven. Waar nu bepaalde ziekten als idiotie en imbecillitas, en, daar vele Europeanen hier niet boven 60 jarigen leeftijd blijven, ook de dementia senilis hier te lande zeldzaam zijn, zoodat het materiaal ongelijk is, is het ook moeilijk uit te maken of een of andere psychose hier veelvuldiger is dan in Europa; en als dus Kraepelin 14— 15ü 0 van de gestichtsverpleegden als lijdende aan dementia praecox opgeeft en men hier ongeveer 49% daaraan lijdende vindt, dan is dat op zich zelf nog geen bewijs, dat werkelijk de Europeanen door degeneratie of wat dan ook hier vatbaarder voor die ziekte zijn dan in Europa. Veel hebben we dus aan dergelijke cijfers niet, maar toch is er uit het materiaal statistisch nog wel wat te maken. Op mijn eigen Europeesche afdeeling, onrustige mannen, heb ik 100 patienten, waarvan juist de helft soldaat waren. Onder de 50 niet militairen vind ik nu 13 gevallen van dementia praecox, dus 26° 0, en onder de 50 militairen niet minder dan 35 gevallen, dus 70" 0. Eenige voorzichtigheid bij de beoordeling is ook hier weer geboden, omdat de soldatenleeftijd en de leeftijd, waarop dementia praecox het veelvuldigst voorkomt, elkaar voor een groot deel dekken. Toch kan dit evemin ais de overweging, dat de soldaat hier te lande over 't algemeen misschien meer aan emoties blootgesteld is als de rustige burger, dat groote verschil voldoende verklaren. De oorzaak is dan ook een andere. Gelijk ik reeds gezegd heb, begint de dementia praecox vaak ongemerkt; ze begint verder herhaaldelijk met zulke onduidelijke verschijnselen, dat er niet aan een ziekte wordt gedacht, maar de verandering van de psychische persoonlijkheid, waarvan het uitglijden op de levensbaan het gevolg is, aan karakterfouten, onwil, luiheid en onverschilligheid enz. wordt geweten. Zoo worden zij gebracht tot de categorie der „jongens, die niet willen oppassen" en deze categorie levert nu eenmaal altijd nog