Opdat ik het woord spontaan kan uitspreken, moet —gegeven natuurlijk een intacte peripherie — er een herinnering aan die bepaalde contractie van die bepaalde spieren in mijn hersenschors aanwezig zijn. Dit is de motore woordvoorstelling (M) die in het BROCA'sche centrum in den voet van de 3e frontaalwinding links als 't ware gereed ligt, om als 't noodig is, in de spreekbaan te worden geworpen; en waar dit centrum aangedaan is, ontstaat motore aphasie, de woordvoorstellingen zijn weg of niet meer intact, en 't resultaat is, dat ik de woorden niet meer juist kan uitspreken. Maar opdat bij het begrip het passende woord wordt uitgesproken, moet ook dat begrip op de juiste wijze met de intacte motore woordvoorsteïïing worden verbonden, m.a.w. ook hier moet secundaire identificatie plaats hebben. Het begrip B. moet verder in den regel nog worden ontbonden in een uitgangsvoorstelling (A) en een doelvoorstelling (Z). Dit bv. wanneer ik iemand een vraag doe, dan is het begrip daarvan de uitgangsvoorstelling, het daarbij passende antwoord de doelvoorstelling. In normale omstandigheden worden deze ook op juiste wijze met elkaar verbonden. Wanneer ik dus bv. iemand vraag „hoeveel is 7x8", dan moet er het volgende gebeuren: eerst moet de sensorische woordvoorstelling 7 maal 8 secundair geïdentificeerd worden met de begripsvoorstelling 7x8. Deze uitgangsvoorstelling moet dan verbonden worden met de begripsvoorstelling 56, dat dus hier de doelvoorstelling is, welke dan weer secundair geïdentificeerd moet worden met de daarbij behoorende motore woordvoorstelling. Nu behoeft de sensorische prikkel niet altijd een gesproken woord te zijn, maar kan even goed een optische, sensibele of andere prikkel wezen; ik kan bv. opschrijven 7X8? en dat laten zien, of ik kan die cijfers op de huid maken, of ik kan in gebarentaal spreken enz. Evenmin behoeft het resultaat altijd een gesproken woord te zijn, maar kan bv. een schrijfbeweging of een uitdrukkingsbeweging van niet weten, of