tijde volkomen vrijheid, om niet met de conclusie van den deskundige mee te gaan, deze mag toch verwachten, dat zulks in deze gevallen niet tengevolge eener vooropgezette meening, maar op deugdelijke gronden geschiedt.
De epileptische schemertoestand het z. g. aequivalent, heeft minder kans over het hoofd gezien te worden. Ook als de bewustzijnstoornis, zooals bij het „petit mal" niet van dien aard is, dat het abnorme er van iedereen onmiddellijk opvalt, het voorkomen in de anamnese van enkele toevallen zal wel spoedig aan het bestaan van epilepsie doen denken. De amnesie heeft hier veelal eigenaardigheden, die ons aan het gewone droomleven herinneren. Zooals we onmiddellijk na het ontwaken nog een goede herinnering aan een droom kunnen hebben, maar deze al heel gauw volkomen verdwijnt, zoo kennen we ook bij dezen schemertoestand de geretardeerde amnesie, waarbij dus het herinneringsverlies eerst later optreedt. Is er dan een misdaad gepleegd, dan zal de lijder bij zijn eerste verhoor kort na de daad, uitkomst kunnen geven en bij latere verhooren zeggen zich niets te herinneren, wat op den rechter den indruk van onwaarheid maakt. Omgekeerd kan het ook voorkomen, dat we ons bij het ontwaken niet herinneren gedroomd te hebben, terwijl later op den dag de herinnering, zij het ook summarisch terugkomt. Iets dergelijks kunnen we ook bij den schemertoestand aantreffen, waaruit dan ten onrechte de gevolgtrekking kan worden gemaakt, dat de aanvankelijke amnesie voorgewend en de herinnering intact is, dat er dus waarschijnlijk geen bewustzijnstoornis heeft bestaan, en dat en geen reden is daaromtrent een nader onderzoek in te stellen.
De vraag of het epileptisch insult zelf gesimuleerd kan worden, wil ik hier nog bespreken om u tevens te laten zien, dat we in forensische gevallen nog voor andere groote moeilijkheden kunnen komen te staan. Toen Esquirol, de vader der psychiatrie, op een zijner colleges sprekende