Reeds na 14 dagen waren de oedemen verdwenen. De voedingstoestand werd beter. Het paard zag er zelfs op het einde van de behandeling goed gevoed uit. Trypanosomen waren gedurende den geheelen behandelingstijd niet gevonden. Op de dagen, dat het dier behandeld werd, steeg de temperatuur enkele tienden van een graad.

Het paard was den 350sten dag gaan liggen en had zich slechts met veel moeite weten op te richten. De temperatuur was gestegen tot 39.2. Toch was het opmerkelijk, dat de temperatuur sedert dien dag niet meer zoo normaal was. Zij bleef nu schommelen tusschen 38° en 39°. Den 379sten dag maakte het paard den indruk van erg geëxciteerd te zijn. Bij draf werd een waggelen in de achterhand waargenomen. Twee dagen later namen de paretische verschijnselen toe; het dier liet zich in den stal vallen en het was slechts met moeite weer op de been te brengen. Eigenaardig was, dat die verschijnselen weer verminderden, zoodat op den 386sten dag zelfs in draf er niets meer van te bespeuren viel. Een paar dagen later keerde de verlamming weer terug en werd ze erger. Op den 391 sten dag ging het paard herhaaldelijk liggen. Vijf dagen later moest het met een broek opgetrokken worden en bleef het tot den 404den dag in het zweeftoestel staan. Toen liet het er zich zoo in hangen, dat een enorm stuwingsoedeem ontstond aan anus en vulva. Het moest daarop neergelegd worden en het dier ging zoo snel achteruit, dat elk oogenblik de dood te verwachten was. Op den 405den dag werd het paard afgemaakt.

Het dier had tot het einde goede eetlust getoond en de voedingstoestand was ook goed gebleven.

Trypanosomen waren van af het begin der behandeling tot den dood van het dier nimmer in bloedpraeparaten gevonden.

Tijdens het leven van het paard waren nog controleproeven op cavia's verricht. Zoo waren er op den 381 sten en op den 391 sten dag telkens 2 caviae intraperito-