In de praeparaten gemaakt 2 uur na de injectie, konden trypanosomen worden aangetoond, doch ze werden niet meer gevonden in die, genomen 2'/2 uur na de injectie.

De temperatuur daalde en bleef in den regel normaal, (zie curve).

Op den 15den dag werd 750 mg. toegediend in 0.3 °/o oplossing. Ook thans reageerde het dier met koliekverschijnselen.

Achtereenvolgens werd nu gegeven op den 20-26-31-3641-46-51-56-62-69 en 76sten dag 600-650-700-700-700725-750-775-800 en 825 mg. arsenicum telkens in 0.2 ü/0 oplossing. Het bleek, dat deze verdunning niet toxisch werkte.

Gedurende den geheelen behandelingstijd bleef de temperatuur normaal, de voedingstoestand dezelfde en in bloedpraeparaten konden nimmer trypanosomen worden gevonden. Ook gelukte het op den 41 sten dag niet een hond met 1 '/2 ccm. bloed subcutaan te infecteeren.

Het resultaat van de tweede behandelingsperiode van het eerste proefpaard en de eerste behandelingsperiode van het tweede was, dat bij het eerste proefpaard na 43 dagen en bij het tweede proefpaard na 58 dagen, nadat ze voor het laatst behandeld waren, weer trypanosomen in het bloed werden gevonden.

Hieruit blijkt, dat het ons niet gelukt was, paarden niet surra geïnfecteerd te genezen, noch door het toedienen van arsenicum in stijgende doses, noch door het in tusschenpoozen van 5 en later van 7 dagen intraveneus toedienen van een dosis arsenicum, die zoo groot was, dat daarbij af en toe toxische verschijnselen optraden; zelfs wanneer met de behandeling begonnen werd kort nadat de trypanosomen voor het eerst in het bloed waren opgemerkt.

Uit de genomen proeven kunnen nog de volgende conclusies getrokken worden.

Bij intraveneuse injectie der door Loef fier en Riihs voorgeschreven solutie in eene dosis van 2 mg. arsenicum