Het bleek, dat de 0.2 °/0 oplossing minder toxisch werkte dan de 0.3.
Gedurende den geheelen behandelingstijd bleef de temperatuur normaal, de voedingstoestand bleef voldoende en in bloedpraeparaten konden nimmer trypanosomen worden gevonden. Ook gelukte het op den 86sten dag niet een hond met 1 '/2 ccm. bloed subcutaan te infecteeren.
Thans werd weer het resultaat van de behandeling afgewacht.
Alvorens dit resultaat te vermelden, is het gewenscht de ziektegeschiedenis mede te deelen van de behandeling met arsenicum van het tweede proefpaard, dat den 3den Dec. '07 eveneens door de Deli-Maatschappij ter beschikking werd gesteld en dat was afgekeurd wegens eene chronische schouderkreupelheid.
De Australische merrie, oud 12 jaar, lichaamsgewicht 393 Kg., verkeerde in een zeer slechten voedingstoestand. Het dier had toch nog een haemoglobinegehalte van 80 %. Het werd eerst den lOden Dec. intraveneus geïnfecteerd met denzelfden trypanosomenstam (doch na eene passage door een cavia) als waarmede het vorige proefpaard was besmet. Op den 7den dag na de injectie kwamen de eerste trypanosomen te voorschijn. De temperatuur steeg. Op de injectieplaats ontstond een subcutaan infiltraat.
Eerste behandelingsperiode van het tweede proefpaard.
Op den lOden dag na de infectie, nadat dus gedurende drie dagen de trypanosomen in het periphere bloed aanwezig waren en nadat zelfs reeds klinische verschijnselen van surra zich begonnen te vertoonen, nl. oedeem aan de ledematen en onder den buik en de borst, werd het paard behandeld met 800 mg. arsenicum in 0.3 % oplossing. Anderhalf uur na de injectie begon het dier te waggelen, hevig te transpireeren en vertoonde koliekverschijnselen' Blijkbaar was eene toxische dosis verstrekt. Eenige uren daarna was het dier weer normaal.