trapte met een achterbeen tegen den buik en keek er af en toe naar om. Bepaalde koliekverschijnselen konden het echter niet genoemd worden. Het dier zakte met gestrekte voorbeenen in elkaar, bleef daarbij met het achterstel tegen den muur steunen, perste-en ontlaste eenige breiachtige faeces. Het richtte zich op, doch liet zich na korten tijd weer vallen. Dit herhaalde zich in den nacht nog eenige keeren, waarbij het dier zich aan het hoofd verwondde. In den morgen van den 24 sten werd het paard bewegingloos in den stal gevonden. De conjunctivae waren sterk geïnjicieerd. Het was niet mogelijk den mond open te breken. Het had trismus. De ademhaling was oppervlakkig, de hartslag bonzend, de pols niet te voelen. In den namiddag stierf het dier.
Om na te gaan of de trypanosomen ten gevolge van de behandeling bij het paard verdwenen waren, werden op den 18den vóór dat eene nieuwe hoeveelheid arsenicum was toegediend 2 cavia's, en op den 23sten één cavia geïnfecteerd met het bloed van het paard. De 2 eerste hebben positief gereageerd en de laatste negatief.
Sectie: Den volgenden dag werd het cadaver, dat nog in den toestand van lijkstijfheid verkeerde, geopend. Bijzondere afwijkingen werden niet gevonden. De maag was leeg. Het coecum en het colon bevatten een dun breiachtigen inhoud. De overige deelen van het darmkanaal waren leeg of hadden een vloeibaren inhoud. Aan de lever werd een hyperaemia passiva geconstateerd. De milt was normaal. De nieren waren vettig en parenchymateus gedegenereerd. De longen bevatten een bloederig oedeem. Het pericardium was gevuld met een bloederig vocht. Op het endocardium werden ecchymosen gevonden. Conclusie: Degeneratio dilatatio cordis dextra. Enteritis (?).
B. Proeven met arsenicum op twee paarden, op kunstmatige wijze met surra geïnfecteerd.