aan den dag; en ten slotte — patiënt overleed na eenige weken—gaf ook de darm het beeld van bacillaire dysenterie, zoowel bij makroskopisch als bij mikroskopisch onderzoek.

Het geval, op zich zelf slechts belangrijk als ziektebeeld, dat tot nog toe in Deli betrekkelijk weinig de aandacht heeft getrokken, kreeg grooter beteekenis, toen toevallig bleek, dat met dezelfde boot nog meer aan-dysenterie-lijdende Javanen ontscheept waren. Dr. Louwerier, de geneesheer van het centrale hospitaal te Perbaoengan, nam, naar hij zoo vriendelijk was ons mee te deelen, den 23sten Januari een Javaan op, die nog slechts enkele dagen in het land was, en eveneens de reis met het S. S. Rumphius gemaakt had; de man was, na korten tijd werkzaam te zijn geweest op een tabaksonderneming, ernstig ziek geworden met verschijnselen van dysenterie; amoeben werden in zijn bloeden slijmbevattende ontlasting niet aangetroffen; het serum van den patiënt, in het Pathologisch Laboratorium onderzocht, agglutineerde Shiga-bacillen tot in 1000-malige verdunning; zes weken later was de titer tot 100 gedaald.

Twee andere Javanen, van dezelfde boot, op dezelfde onderneming werkzaam, kwamen 27 Januari in het hospitaal te Perbaoengan, eveneens met verschijnselen van dysenterie. Beiden zijn spoedig daarop overleden; wegens ongesteldheid van Dr. L. zijn hun lijken niet geopend.

Met vrij groote zekerheid kunnen wij dus aannemen, dat in de maand Januari 4 gevallen van bacillaire dysenterie zijn voorgekomen bij juist ontscheepte Javaansche immigranten.

Deze, naar het aanvankelijk scheen, tot één scheepreis beperkte aanvoer van dysenterielijders, kwam, zooals uit de vermelding van onze verdere waarnemingen zal blijken, weldra in een geheel ander licht.

13 April — de datum, waarop de Rumphius wederom Javaansche immigranten aanbracht —werden 4 Javanen on-