Pasteur heeft ons geleerd, dat we bij het actief immuniseeren tegen lyssa v. n. rekening hebben te houden met de wijze van inoculatie, de dosis virus, die wordt ingespoten, en de diersoort.

In den regel nu wordt subcutaan ingespoten en begonnen met weinig of verzwakt virus; langzaam wordt de hoeveelheid in te spuiten virus vergroot. De subcutane inoculatie wordt daarom zoo geprefereerd, omdat het weefsel daar arm is aan zenuwelementen; het virus vindt dus weinig gelegenheid om te prolifereeren, doet, als antigeen optredend, antistoffen ontstaan, die het lichaam tegen rabiesinfectie beschermen, totdat de cellen van het centraal zenuwstelsel zijn geïmmuniseerd.

Nu is bekend, dat, hoewel hierbij geen vaste verhouding bestaat, toch in het algemeen de immuniteit des te krachtiger is, naarmate men meer virus inspuit en dat bovendien immuniteit des te eerder wordt verkregen, indien men reeds van den beginne af virulente doses injicieert. Wil men dus vlug en krachtig immuniseeren, dan moet men reeds spoedig vrij groote doses virus in het organisme brengen. Dit echter is een tweesnijdend zwaard, daar men op deze wijze de kans loopt met de groote hoeveelheid ingespoten virus fixe te infecteeren in plaats van ermee te immuniseeren.

Wel is omtrent de infectieusiteit van virus fixe bij menschen, indien het subcutaan wordt ingespoten, niets met zekerheid bekend, en is Nitsch ') zoozeer van de onschuldigheid ervan overtuigd, dat hij zichzelf ± 70 a 80 mgr. virus fixe in eens subcutaan inspoot, terwijl Kraus 2) en Marx 3) beweren, dat virus fixe subcutaan bij den mensch ingespoten, onschadelijk is, evenwel, dierproeven manen tot

') Wiener klin. wochenschrift 1904 Bd. 36.

3) Kraus en Levaditi. Technik der Immunitatsforschung Bd. 2. ') Kolle en Wassermann Handb. der pathog. microörg. Bd. IV. Th. II.