No. 849. Verdacht als nevenpaard van No. 820, dat, in Bantam vertoevende, klinische verschijnselen van kwaden droes had vertoond en daarvoor was afgemaakt. Het verloop der mallei'nisatie en der complementbindingsreactie waren van dien aard, dat dit paard als gezond werd beschouwd.

No. 264. Verdacht als nevenpaard van No. 377. Op den 21 en September 1908 werd dit paard voor de eerste maal gemalleïniseerd, met het gevolg, dat op den tweeden dag daarna de temperatuur 1.3° boven de gemiddelde steeg en de beslissing dus moest luiden „verdacht". De complementbindingsreactie was van dien aard, dat zij als zeer zwak positief moest worden aangemerkt, daar de haemolyse in de zwakste verdunningen van het serum en het antigeen niet volkomen tot stand kwam, hetgeen in de contrölen wel het geval was. Bij op 2 en op 30 November 1908 herhaalde malleïne-inspuitingen steeg de temperatuur op den tweeden dag niet hooger dan 0.7° boven de gemiddelde en bleef bij een vierde inspuiting op 4 Januari 1909 zelfs beneden de 38". Op dien grond werd het paard als gezond ontslagen.

No. 877. Verdacht als nevenpaard van No. 161. Malleïneen complementbindingsreactie beide negatief.

No. 963. Verdacht als nevenpaard van No. 377. Op den len October 1909 werd dit paard voor de eerste maal gemalleïniseerd. De temperatuur steeg op den tweeden dag daarna nog 2.9° boven de gemiddelde, zoodat het dier als ziek moest worden aangemerkt. Een maand later steeg na een tweede inspuiting van malleïne de temperatuur op den tweeden dag nog 1.5° boven de gemiddelde en weer 4 weken later nog slechts 0.4°, met een hoogste stijging tot 38.4". Een op dienzelfden dag verrichte complementbindingsreactie gaf een zwakken, maar beslist positieven uitslag. Bij een 4e malleïnisatie bleef eveneens de hoogste tempe-