medegedeeld. Het zal daaruit blijken, dat in den regel de vuilheid der rivieren overschat werd.

De vraag die mij echter heden bezig houdt, wilde ik afgescheiden van den aard van het rivierwater behandelen, en ik richtte daarom mijn proeven daarnaar in.

Ik meende nl. in de groote stralingsintensiteit van het zonlicht een krachtigen bondgenoot bij het dooden van op wegen gebrachte infectiekiemen te hebben, en ik trachtte te bepalen na hoeveel tijd dergelijke kiemen gedood zouden zijn.

Om een gemakkelijk herkenbaar organisme als proefobject te hebben, nam ik bacterium prodigiosum, dat in zijn weerstandsvermogen tegen verschillende schadelijke invloeden niet zoo heel veel van typhusbacillen zal verschillen.

Voor mijn eerste proeven nam ik een zinken bak, waarin zand werd gestrooid. Dit werd dan met water, waaraan prodigiosus werd toegevoegd begoten, en nagegaan, na hoeveel tijd geen prodigiosus meer kon worden aangetoond.

Mijn aanvankelijk voornemen was ook met typhusculturen te experimenteeren, maar het bleek mij al ras, dat ik daarmede niet tot praktisch bruikbare resultaten zou kunnen komen.

Het is toch moeilijk om zand te desinfecteeren, tenzij men het aan zeer hooge temperaturen blootstelt. Men moet toch bij het begieten het zand nagenoeg droog hebben; wil men echter grootere hoeveelheden droog steriliseeren, dan is wegens het slechte warmtegeleidingsvermogen een zeer lang verhitten of een zeer hooge temperatuur noodig. Steriliseert men niet, dan kan men natuurlijk nog wel er inslagen aan te toonen, dat er typhusbacillen in voorkomen, zoo lang er nog veel zijn, naar kwantitatief werken is dan niet goed mogelijk

Steriliseert men echter het zand bij zeer hooge temperaturen, dan verandert men voor langeren tijd den aard van de oppervlakte der korrels, daar kristalwater verloren kan gaan, maar vooral, omdat de op de oppervlakte gecondenseerde vloeistoflaagjes verdwijnen, en de daarin misschien aan-