tienten, die recidieven van hun malaria vertoonden nadat de neuritis was opgetreden, daarvan weinig of geen invloed op die neuritis kon worden waargenomen. Men zou toch verwachten, dat, waar een zenuwontsteking het gevolg is van een bepaalde infectie of intoxicatie, zij zou moeten verergeren als diezelfde infectie of intoxicatie opnieuw optreedt. Een reden om daarom alle velband te ontkennen, is dit ook al weer niet. Daarvoor weten wij nog te weinig van de wijze waarop eventueel de malaria de neuritis zou veroorzaken, terwijl bij andere aandoeningen analoge feiten zijn waargenomen. Ik noem hier als voorbeeld, dat lijders aan febris biliosa haemoglobinurica, bij wie een aanval met zekerheid is „ausgelöst" door chininegebruik, niet zoo zelden reeds kort daarna flinke doses chinine zonder bezwaar verdragen.
Het ontbreken van stoornissen van het geheugen, dat ook als pleitende vóór beri-beri en tegen malaria-neuritis zou kunnen worden aangevoerd, weegt bij mij niet zwaar. Wat de Inlandsche lijders betreft, acht ik het opsporen van geheugendefecten vrij wel onmogelijk; men vindt bij dergelijke menschen vaak ook physiologisch de doorslaande bewijzen van gemis aan geheugen voor feiten, die een Europeaan zeker nooit zou vergeten, zoo dat ik het niet licht zal wagen, bij een inlandsch fuselier of een koelie van vermindering van het geheugen te spreken. Bij onze Europeanen bestond zeker geen amnesie; ik betwijfel echter zeer, of dat in casu bepaald voor beri-beri pleit.
Resumeerende,. waag ik mij dus niet aan een zekere conclusie.
Hoewel er wel een en ander voor pleit, om in onze gevallen van malarianeuritis te spreken, zijn mij daarvoor de aangevoerde bewijsgronden niet voldoende en erken ik de mogelijkheid, dat wij met een combinatie van malaria met beri-beri te doen hebben gehad.