bleek, nietig kindje, voor haar leeftijd veel te weinig ontwikkeld, zoowel lichamelijk als geestelijk. Het is nog niet in staat alleen te zitten en kan nog geen woord spreken. De slappe dunne armpjes en beentjes vallen op. Bepaalde verlammingen zijn niet te constateeren, wel heeft de moeder gemerkt dat de kracht van het linker armpje grooter is dan die van het rechter.

Het hoofdje wordt wat schuin gehouden en wel naar den kant van het zieke oog. Tanden op tijd en zonder stoornis voor den dag gekomen. Aan longen, hart en buikorganen zijn geen afwijkingen waar te nemen. Nergens klierzwelling. Teekenen die wijzen op hereditaire lues ot tuberculose zijn afwezig.

De temperatuur den volgenden dag thuis opgenomen bleek normaal te zijn. Het rechter oog vertoont noch uitwendig, noch bij ophthalmoscopisch onderzoek iets abnormaals.

Het linker oog vertoont het volgende:

De oogleden zijn een weinig rood en gezwollen. De ooglidspleet is vernauwd. Er bestaat geen afscheiding van de conjunctiva. De conjunctiva tarsi is wat hyperaemisch. De conjunctiva bulbi is sterker geirijiceerd en een weinig gezwollen, voornamelijk om de cornea, waar tevens een diepe injectie aanwezig is van vaal paarsroode kleur.

De cornea is over haar geheele uitgebreidheid licht wazig troebel, haar oppervlakte is spiegelend. De voorste oogkamer is zeer ondiep, bijna geheel opgeheven. De teekeniiig van de iris is zeer onduidelijk, van een pupil is niets waar te nemen. De kleur der iris is grauwachtig, op een enkel plekje zelfs grijsachtig wit, doende denken aan exsudaat.

De tensie is iets hooger dan normaal; of er bij palpatie pijnlijkheid bestaat is niet met zekerheid uit te maken. Het oog is van normale grootte, vertoont geen verschijnselen van beginnende atrophie.

Praeauriculaire zwelling is absent.