er 1/3 van het bestanddeel in de boontjes zitten, toch nog ongeveer de dubbele dosis.

Zes zieke kippen werden met dit praeparaat behandeld. Drie stierven reeds den tweeden of derden dag, 1 na 4, 1 na 5 en 1 na 20 dagen.

De laatste was bij het begin der proef nog niet verlamd, maar had toch lichte gangstoornissen. In geen enkel geval werd ook maar een voorbijgaande verbetering waargenomen.

Ofschoon deze praeparaten niet zuiver waren, mag toch uit de bereiding en uit het hooge phosphorgehalte, vooral van het laatste, wel besloten worden, dat zij voor een groot deel uit nucleïnen bestonden, en ook wel dat zij het grootste deel der aanwezige nucleïnen bevatten. Het resultaat dezer beide series was dus niet veel belovend voor de werkzaamheid dezer verbindingen als geneesmiddel bij neuritis. Toch meende ik de conclusie, dat de werking der katjang idjoe niet op haren rijkdom aan nucleïnen berust, nog niet te mogen maken, voor ik had aangetoond, dat in het infuus, waaruit de nucleïnen neergeslagen worden, werkzame bestanddeelen achterblijven.

Het was nu maar de vraag, hoe wij die konden afzonderen. Daar vroegere ervaringen ons de ontleedbaarheid dezer soort verbindingen reeds hadden leeren kennen, wisten wij van te voren, dat dit niet gemakkelijk zou gaan.

Pogingen, om het filtraat bij kamertemperatuur in vacuo in te dampen mislukten, daar de verdamping te langzaam gaat, en de vloeistof door bacteriënwoekering bederft. Indampen bij hooger temperatuur leek gevaarlijk, zoodat ik begonnen ben te trachten een zoo geconcentreerd mogelijk infuus te maken en daaruit de nucleïnen neer te slaan. Het filtraat kan dan in zijn geheel worden gegeven, nadat men de overmaat van azijnzuur door natriumcarbonaat heeft geneutraliseerd.

Daar een decoct van katjang zich niet Iaat filtreeren, althans niet met de ons ten dienste staande middelen, ge-