deeld voor de phosphorzuurbepaling en bedroegen de gewogen hoeveelheden Mg2P207 10,4 en 10,4 mg. zoodat het phorporzuuranhydride-gehalte van het praeparaat 3,2°/0 was.
Met het praeparaat A werden 4 kippen behandeld. Nadat zij door voeding met afgewerkte rijst ziek geworden waren en de eerste verschijnselen van verlamming vertoonden, kregen zij dagelijks 3 gram van het praeparaat met een weinig pulvis gumtnosus tot een soort pillenmassa aangewreven, en dan tot bacilli uitgerold. Men schuift deze gemakkelijk in den slokdarm, en is dan zeker, dat de geheele hoeveelheid gebruikt wordt. Mengt men stoffen bij het voedsel, dan laat het dier hiervan dikwijls een groot deel staan, omdat de smaak niet bevalt, en wordt dus de doseering erg onzeker. De dieren aten overigens alleen gekookte afgewerkte rijst.
Bij alle 4 de kippen bleef de ziekte zich verder ontwikkelen, zoodat een stadige achteruitgang werd waargenomen, (serie 5), terwijl zij 5 tot 12 dagen na de eerste verschijnselen dood gingen. Het resultaat was dus vrij wel negatief. Wel schijnt de ziekte wat langer te duren, dan in den regel het geval is, maar toevallig waren in deze serie alleen kippen, bij welke de eerste symptomen vrij laat waren opgetreden, en dan verloopt gewoonlijk de ziekte minder stormachtig.
Daar de mogelijkheid niet uitgesloten was, dat bij het drogen van het praeparaat omzettingen plaats vinden, waarbij de werkzaamheid verloren gaat, werd in een volgende serie (6) het praeparaat B gebruikt. De bereiding van dit praeparaat liep in één morgen af, en daar niet ingedampt of gedroogd werd, was de kans op ontleding geringer.
Er werd dagelijks zooveel van dit praeparaat gegeven, als uit 20 G. katjang kon worden verkregen. Daar 7 G. katjang in herstellingsproeven bij de afgewerkte rijst gegeven voldoende gebleken is, krijgt het dier in deze proeven, al blijft